Het was een heel gewone dag. Ik fietste over de dijk naar de benzinepomp. Postduiven vlogen naar hun werk. Ganzen hielpen hun jong de weg over. Schapen schuurden langs het hek. De zon zocht mijn wangen. Kikkers veroverden elkaar met kleine sprongen. Een stratenmaker toonde zijn bilspleet. Een scholeksterjong kreeg vliegles van zijn ouders en huilde. Het zwanenpaar deed een dutje op de stoeprand en alle automobilisten hielden in. Een heel gewone dag, toen ik hem weer zag. Hij tankte halfvol en bedankte voor zegels of de weekaanbieding. Hij parkeerde om de hoek, bij de stofzuigers, waar hij zijn auto begon op te ruimen. Mijn baas zei: ‘Die is bezet, sinds vorig jaar gelukkig getrouwd.’
‘Ze zijn allemaal bezet,’ antwoordde ik, trok mijn oranje veiligheidsvest aan en liep het terrein op. Ik prikte snoeppapiertjes, weggewaaide servetten, een verloren benzinedop en een springvorm van 20cm. Daarna leegde ik de bakken bij de stofzuigers. Toen hij me weer zag.