Het recente bezoek aan een klooster lanceerde me in een wereld van soberheid en eenvoud die vooroorlogs aandeed. De geur van boenwas in de gangen. Een zitje op de overloop: stoel, tafeltje, telefoon, leeslampje, waterglazen. Hemelhoge coniferen in de tuinen. Zeven wollen dekens op mijn bed, want het kon koud zijn in dit kleine kamertje. A room with a view…. Mijn view zag uit op de grote kerk, die – zo bleek later – nauwelijks nog gebruikt werd vanwege de hoge stookkosten. Een wonder dat hier geen engel neerdaalde om de laatste elf zusters een handje te helpen. Het vocht droop van de wanden door de gaanderij, en kroop langs de muren terug omhoog. We moesten oppassen om niet uit te glijden op de wasemende vloeren.
Wifi. Niks ervan. Totaal geen bereik ook. Eindelijk eens onbereikbaar zijn: ik droom ervan om gezocht te worden. Liggend op bed las ik enige hoofdstukken weg van Over de liefde (Doeschka Meijsing). Niet erg opbeurend. “Liefde is niets anders dan de ander een beetje willen helpen,” zei een nuchtere mevrouw ooit tegen me. Ze liet me sprakeloos achter.
In dit weekend kregen we een ander soort hulp: we gingen op Innerlijke Pelgrimstocht met organisator Vanessa Matthijssen. Tijdens verschillende workshops met schrijfoefeningen onderzochten we onze innerlijke wereld, zonder ons te bekommeren om publiek of publicatie. Prima; ontdaan van ijdelheid of scoringsdrang. Bij de introductie vertelden we onze ervaringen met dagboeken, waarop ik een vreselijke ontboezeming deed: “Enkele jaren geleden heb ik al mijn dagboeken weg gekieperd.”
Een kreet, verbaasde blikken.
Het was tijdens een lange zomer, en de muren zaten vol met mijn woorden en gedachten. Overal lagen zinnen, punten en komma’s. En telkens als ik iets naar de berging bracht, viel me op hoeveel daar al lag: van jaren geleden. Ik dook in de koffers en las tot mijn ontzetting niks nieuws: sinds mijn 9e jaar schreef ik min of meer gelijksoortige dingen. Soms met een tekening: een lachende zon, bedroefde bloem of een dode boom. Het ging maar door, tientallen, nee honderden schriften, genummerd van 1 tot eindeloos.
Die zomer besloot ik dat het genoeg was. Ik bracht de hele berg naar de container van de vuilnisdienst. Ik wierp mijn hebben en houen in de vuilstort. Tien miljoen woorden overboord.
De deelneemsters van het kloosterweekend keken me stil aan. En nu?
Helemaal niks. Ik heb nooit gedacht: ik zou schrift 64 willen teruglezen. Welnee, wat een ruimte schiep het. De berging bood weer plaats voor een fiets, en andere koffers. Wel bleef één beeld me altijd bij: hoe die zomer op de vuilnisbelt buiten de stad een zwerver neerstreek en zich naar het afval boog, verbaasd over al die gekleurde schriftjes. Hoe hij daar ging zitten tussen de zakken en het plastic, in het zonnetje, en lukraak begon te lezen… en bleef lezen… een zomer lang heeft hij de verhalen van een onbekende dame tot zich genomen, van haar 9e jaar tot haar 39e. En de vraag is: heb ik hem geholpen, of hij mij.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok