Als ik naar mijn werk rijd, passeer ik de kerk met het bankje met de gek. Iedereen kent hem. U ook, want elke stad en elk dorp en elke wijk heeft een gek op een bankje. Nou ja, we noemen hem de gek, waarschijnlijk ter geruststelling van ons eigen gemoed. Mijn gek zit op het bankje, rookt een sigaar, en schatert. Hij voert drukke gesprekken, knikt instemmend, schudt afwijzend, buigt zich voorover, leunt naar de hemel en begint weer hartelijk te lachen. Een paar maanden geleden was hij weg. Geruchten zeiden dat hij was opgenomen. Maar ik miste hem. Het bankje oogde verlaten, en vreemd genoeg ging er nooit iemand anders zitten. Alleen de gek zat er elke dag, weer of geen weer, in de ochtend, in de middag, in de avond. Onlangs keerde hij terug van zijn onbekende bestemming, en nu zit hij weer op zijn vertrouwde plek, met zijn sigaar. Ik betrapte me erop dat ik blij was toen ik hem terugzag. Hij hoort bij dit bankje, voor de kerk, in deze keurige laan. Ik zal nooit weten met wie hij in gesprek is, wat hem zo doet schaterlachen of hoofdschudden. Maar hij vermaakt zich, zo te zien. En hij doet iets voor mij (en misschien ook voor u): hij maakt mij minder gek. Ik praat ook weleens tegen mezelf, onderweg. Ik barst ook weleens zomaar in lachen uit, vanwege een herinnering of associatie. Maar ik heb een baan, een huis, twee zonen, en: mijn schrijven. Misschien is het verschil tussen hem en mij maar een heel dun lijntje; hij neemt zichzelf volledig serieus, ik bespot mezelf van harte. Maar als ik de gek naar de wolken zie kletsen, zich voorover zie buigen naar een mier, of in conclaaf met zijn illusie, dan lijken mijn gedachten klein, en onbenullig als spinrag. Zo klein, dat ik bijna het schrijven zou staken.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok