Je zou kunnen zeggen dat er op een plek met slechts duizend inwoners weinig te beleven kan zijn. Ik heb me verplaatst van metropool Rotterdam naar een eiland met vooral zeehonden, konijnen en: ontelbaar veel toeristen. Eenmaal op het eiland verspreidt men zich, en het reisleed is snel vergeten. Ons huisje valt wel een beetje tegen. De beloofde tuin van 200 vierkante meter blijkt grotendeels achter de omheining te liggen: op het privéterrein van de eigenaar dus. En de douche doet me weer denken aan de jaren zeventig; een verbouwde gangkast, met een afvoer die het water vooral tegenhoudt, zodat ik riant badder in mijn eigen afval. Toch voel ik me helemaal blij. Met de stilte. Voorlopig ben ik verlost van het nachtelijke gehijg en gebonk van mijn bovenburen, en voorlopig kan ik smogvrij slapen met de ramen open, voorlopig slaap ik trouwens op elk mogelijk tijdstip, helemaal rozig door de eilandgeuren, de wolken, de zeewind. Dus wat valt hier te beleven. Op elke vierkante meter een mensenleven. Of een dierenleven. Te beginnen met het ‘zachtaardige bijenvolk Carnica’ dat door een bijenvereniging verzorgd wordt. Er worden in de kasten vooral koninginnen gekweekt, die worden doorverkocht naar imkers in den lande. Bijenkoninginnen kweken, wat een beroep. En dan zijn er ook de mussen van M. Landschapsschilder, loodgieter, stratenmaker, boswachter, hij kan eigenlijk alles, en hij is ook bourgondiër. “Kom gezellig op de koffie.” En uren later, nadat we hem hebben geholpen de bloemkool met witte wijnsaus en gehaktballen op te eten, weten we hoe hij met de mussen praat als ze van zijn rieten dak vallen; ze tikken tegen zijn keukenraam om stukjes brood. En hoe oude meetkunde werkt: M. onderschrijft de theorie dat alles is ontstaan vanuit een absoluut punt, de cirkel. Misschien ontstond het niet op dit eiland. Maar ergens in tijd en ruimte. Ooit.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok