Ik wachtte op je in het vogelhuis. Alles, zelfs de taal, was hier nieuw. Hier spraken we urenlang, op gedempte toon, meestal. We schoten in de lach, soms. We waren stil, vaak. En we werden jonger, alsmaar. Zo jong dat de heimwee ons opwachtte, de heimwee, die als een rat naar binnen sluipt en alles aanvreet.
heimwee