Ik dwaalde terug naar het vogelhuis en trof er motten in stof. Ik noemde Kaj in stilte. Later hees ik me in het werkshirt, om mijn benzineklanten te voorzien van zegels en waskaart. Boven het schapendijkje hing de zon te gloeien als een kogel, en toch, hoe ik ook keek, al die uren was ik niet bij de benzine, niet hier, maar daar, in het vogelhuis bij Kaj, de enige om bij te zijn.
missen