Het is zaterdagochtend. Een oude man zit aan tafel achter een heel groot jaren vijftig-raam. Hij doet iets, wat ik slechts ken van oude schilderijen: hij knoopt zich, voor zijn ontbijt, een servet om. Teken van een andere generatie. En een teken dat hij nu nog zelfstandig is. Over een paar jaar zit hij misschien in een tehuis, dan staat er een verzorger achter zijn stoel, die hem een slab om doet. Hij heft zijn armen, de handen achter zijn hoofd, in gedachten bij het ontbijt, de witte servet hangt als een spandoek voor zijn borst, en zakt tot de gewenste hoogte, hij bindt zichzelf erin vast. Nu kijkt hij enkele seconden naar zijn bord, en misschien volgt daarna een gebed. Wachten. Stilte. Traagheid. Ik zie ook zijn vrouw, bezig in haar tuin vol witte en paarse zomerbloemen. Hij zit altijd binnen, zij is altijd in de tuin, misschien omdat ze denkt: met mijn handen in de grond leef ik langer. De aarde neemt, de aarde geeft. Een mooi stel zo bij elkaar, hij met zijn slab, zij met haar onkruid, met haar enorme rug, als een parachute, gebogen over haar stukje aarde. Het zonlicht schijnt door die tuin, door dat aquariumraam, langs zijn schedel, over die slab. Alle liefde is geleefd tussen hen. Alle zinnen zijn gezegd. De waarheid ligt ergens in het midden – gedeeld, geschreeuwd, vervloekt, vergeven, en weer toegedekt, in dat rijtjeshuis, waarin ze samen zullen vergaan.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok