De natuur heeft schijt aan ons. Dat vermoed ik althans, als ik om me heen kijk naar het drukke dierenleven in dit poldertje. Als ik de deur uitstap met mijn hond, word ik vanaf het dak van het appartementencomplex bespied door twee scholeksters. U bent alvast gewaarschuwd. Eén vliegt weg, de ander bewaakt het fort, zo blijkt. Laat het de moeder zijn. Ze steekt haar lange oranje snavel als een telescoop over de rand van het dak en volgt mijn bewegingen argwanend. Kliep! Dan dribbelt ze over de dakgoot heen en weer. Ze wordt pas weer rustig als ik me verwijder van het complex. Welke scholekster bouwt dan ook een nest op een flat?! De natuur heeft schijt aan ons. Het pad door het parkje is vanmorgen bezaaid met glassscherven; een lege wodkafles ligt aan gruzelementen, na een warme zaterdagnacht, vlakbij de parkvijver. Het zwanenpaar trekt zich er niets van aan. Moeder vaart een rondje, zet haar vleugels hoog en verjaagt een nietsvermoedende eend die zich rot schrikt. De zwanen hebben vier jongen, die graag tussen de vleugels uitrusten. Soms zitten twee zwaantjes op moeders rug, en twee op vaders rug. Zo dobberen ze door de vijver. Heer en meester. Honden draven voorbij. Kinderen rennen joelend langs de vijver en gooien stenen. Een buurtbewoner jaagt hen weg: ‘Hebben we hier godverdomme eindelijk wat te zien, en dan krijg je dat tyfustuig dat die zwanen mishandelt.’ Ik loop verder. Op de dijk langs het park bivakkeert een ganzengezin; vader, moeder en een stuk of acht halfvolwassen ganzen. Ze staan hoogbenig op het wegdek. Waar wachten ze op. Niets. De stad zal hen een rotzorg zijn. Auto’s minderen vaart, de stadsbus remt af. Al het verkeer verzamelt zich rondom dat ganzengezin. Ze kijken ons aan, gedogen ons, en stappen dan de weg over, naar de Plaswijck-plas. Daar dobberen de waterfietsen voor toeristen. Soms denk ik dat wij dit alles in bruikleen hebben. Want de echte eigenaren van al dit groen, van deze klei en van de ruisende wilgen, van de snoekenvijver en de getijdenpoel verderop, van de sigaren in het riet, van de rode zuring en de blauwe distel, van de drabbige slootjes en van de gemaaide speelweide met de speeltoestellen voor peuters en kleuters, de echte eigenaren zijn de kraaien, die me laatst bijna omver vlogen met tientallen tegelijk. En de ganzen, zwanen, scholeksters, aalscholvers, en hier en daar een langsrennende egel. Want die rennen.

schijt

Berichtnavigatie


2 gedachten over “schijt

  1. Schijt is misschien niet het goede woord. Niet ter zake doende, of zoiets. Als ik naar de stad fiets en mijn blikveld verleg van de kauwen in het gras naar de mensenwereld en weer terug, dan lijkt het alsof ik letterlijk naar twee gescheiden werelden kijk. Alsof ik een bril opzet waarmee ik een verborgen tweede wereld kan zien. En vaak heb ik dan het gevoel dat een van die twee de wereld is van geesten. Alleen ben ik er nog niet helemaal uit welke dat is, maar ik vrees dat wij dat zijn.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *