Vannacht kwam ik het tam konijn weer tegen in het park. Hij hipt er al enige weken rond, achtergelaten door wie of wat. Zo tam als een knuffelbeest. Waakzaam en nieuwsgierig zat het tam konijn nu bij het derde struikenperkje. Midden op het besneeuwde pad. Dom tam konijn. Alle konijnen zitten nu diep onder de grond, in hun leger. Alleen jij begrijpt er weer niets van en zit ’s nachts onder een lantaarnpaal sneeuwvlokken te kauwen. Mijn hond is trouwens nog dommer, want zodra hij het tam konijn ziet, doet hij een plas tegen een boom. In plaats van de achtervolging in te zetten. Tja, je bent weliswaar foxterriër, maar wat hield dat ooit in en waarom zou je zijn zoals je roedelgenoten?
Een andere identiteitsverwarring heerst op mijn balkon. Koolmezen en pimpelmezen hangen triomfantelijk ondersteboven in het pindasnoer. Pal voor het raam, ik bespioneer ze tot in hun aars. Maar dan. Dan komen de houtduiven. En die passen met hun dikke kont niet eens op de raamrichel. Met maaiende vleugels proberen ze overeind te blijven op het smalle randje. Ze kijken nieuwsgierig door het raam. Ik kijk terug. Snavel aan snavel. De houtduif hervindt zijn positie en loert naar het pindasnoer: Oh, was ik maar een pimpelmees, dan kon ik nu wat eten… Nee, dat wordt niks, met die logheid. De duif kijkt nog eens vriendelijk naar binnen. Ik kijk terug. Hij probeert een lekker plekje op de vensterrichel te vinden. Te laat. En boem, hij lazert van het randje. Weg duif. Snetterende mezen. Lachen hem uit.