Aangezien de hond de hele nacht zeer bedroefd voor de kast waakte, besloot ik te kijken wat eronder lag. In de schemering tussen de poten zag ik inderdaad iets, iets donkers; ongetwijfeld een oud, vergeten, afgekloven bot, of een dierbaar plastic piepbeest. Mijn hond zat nu geïnteresseerd kaarsrechtop; ik graaide naar het donkere ding. Toen mijn vingers het voorwerp raakten, voelde het hard, en het zette zich in beweging. Ik slaakte een gil, de hond dook achter de deur, en ik vroeg me af wat het blijkbaar lopende piepbeest kon zijn. Kakkerlak? Kever? Met de stofzuigerslang kroop ik terug naar de kast. Ik keek. Het levende iets zat er nog. De slang raakte heel voorzichtig zijn schild. Toen gingen twee sprietjes omhoog en er klonk eenmalig ’tiek’. Een krekel. Mijn hond lag naast me en keek vragend. “Nee,” zei ik, “we eten – vooralsnog – geen insecten.” Dus het donkere leven zit nog daar. Net als mijn hond.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok