Vanwege mijn rug zakte ik op het bankje naast een dame. Ze had hennarood haar, een gezicht vol plooien en knalrode lippen die alle kanten op spraken. En haar hondje luisterde niet. Ik zei iets over mijn rug en zij begon over haar man. Dat het ook al jaren shit was. “Hij bekt me af. Als ik binnenkom, krijg ik al last: flatulentie. Ze vliegen eruit, maar ik ruik ze nooit. En dan zegt hij gaat–ie lekker.” Ze grinnikte en riep Ollie, Ollie. Ze zei dat het altijd raak was, hup, één hap eten en daar kwam de eerste. Vies wijf, zei hij dan. “Maar wat betreft die shit,” vervolgde ze. Sinds zijn hartaanval had hij geen zin. Het moest wel van de medicijnen zijn, want hij was niet ontrouw, dat wist ze zeker. “Trouwens,” zei ze, “de seks was de laatste jaren ook shit. Dus die enkele keer dat hij me benadert, laat ik gauw twee scheten.”